De afgelopen dagen heb ik enkele artikels gelezen die me aan het denken hebben gezet. De eerste is een blog over de reacties van studenten op een vorige blog, die over de taalvaardigheid bij zijn studenten gaat. De tweede tekst stond in de krant De Morgen en gaat over de wenselijkheid van de komma in de teksten van vandaag. Ook Onze Taal wijdt er een poll aan. Deze artikelen behandelen een thema dat heel vaak terugkomt op fora en in discussies over taal: ergernis over het taalgebruik (of de spelling) van iemand anders, en de retour-ergernis van het type ‘je begrijpt me toch, wat zeur je dan?’.
Door dit soort artikels ben ik me een en ander gaan afvragen. Waarom vinden we dat correct spellen zo belangrijk, waarom vinden we gewoon dat iedereen die schrijft die vaardigheid moet beheersen, en waarom reageren we zo gepikeerd als we zelf op fouten worden gewezen? Ik denk dat ik er stilaan achter ben. Het heeft te maken met het communicatieschema in de moderne digitale tijden.
Het communicatieschema wordt behandeld in het schoolvak Nederlands in het eerste en tweede jaar secundair onderwijs (althans in België, van Nederland weet ik het niet). Het ziet er als volgt uit:
zender —-(codering)—–> boodschap —(decodering)—> ontvanger
Een zender stuurt in een bepaalde ‘code’ (gesproken/geschreven, taalregister, stijl) een boodschap naar een ontvanger (publiek), die deze boodschap moet decoderen om hem te begrijpen. De ontvanger kan eventueel een boodschap terugsturen als antwoord, de feedback. Tenslotte kan er ook ‘ruis’ optreden die de codering en decodering bemoeilijkt. Dit leert iedereen op school, het wordt ingeoefend door teksten te analyseren op zender, boodschap, code, ontvanger, feedback, en dat is het dan. De link met het dagelijkse leven wordt vaak niet gemaakt. Nu, dat schema wordt al heel lang op school onderwezen en toch lijken de taalergernissen, de oorzaken ervan en de houding ‘je begrijpt met toch, wat is het probleem’ nu sterk toe te nemen. Wat is er dan aan de hand? Aan wat nu volgt ligt geen wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag, al lijkt het me wel de moeite waard.
In den ouwen tijd, toen de computer pas zijn intrede in het huishouden deed, internet nog ver en typisch Amerikaans verschijnsel was en we alleen maar met de hand schreven (of met een typemachine), schreven we veel minder dan nu. Op school schreven we wel veel meer, opstellen, verhandelingen, dictees, oefeningen, maar daarbuiten namen we de pen alleen maar ter hand als het echt moest. We schreven kattebelletjes, winkellijstjes, ansichtkaarten, zakelijke correspondentie, af en toe een brief naar een verre vriend of dito familielid, en dat was het zowat. We hadden dus altijd een concrete ontvanger voor ogen, en richtten ons daar zo goed mogelijk op. Schrijven voor een groter publiek, dat deden alleen beroepsschrijvers: journalisten, auteurs, dat soort mensen. Deze mensen waren daar ook in opgeleid en geoefend, anders werd je geen professioneel schrijver. Gevolg: ontvangers ontvingen hun boodschappen ook in de code die ze verwachtten. Er was weinig kans op ‘ruis’.
Nu, met alle mogelijke digitale media, wordt er ontzettend veel geschreven. Sms, chat, statussen en reacties op sociale media, kranten- en andere fora, blogs, mail, dat is er allemaal bij gekomen. Hierdoor is de aard van de ontvanger ook veranderd. In heel wat situaties is de ontvanger nu geheel of gedeeltelijk onbekend (bv. reacties op statussen, internetfora, blog, chatten in groep), en de meeste mensen hebben nooit geleerd daarmee om te gaan. Zij zijn gewend rekening te houden met een concrete ontvanger, maar niet met een groot publiek. De doorsnee journalist en schrijver is daarin getraind, de doorsnee internetschrijver niet. En als de verwachtingen niet bekend zijn, kan er ook geen rekening mee gehouden worden. De internetschrijver hanteert gewoon de taal die hem het beste ligt en het makkelijkst (= snelst) gaat. En dat is de ontvanger van die internetboodschappen dan weer niet gewoon. Die verwacht als vanouds nette, gestructureerde zinnen en teksten, en begrijpt niet waarom hij die gewoon niet krijgt.
Op deze manier krijg je heel veel ruis in de boodschap, zowel aan de kant van de zender als van de ontvanger. Veel ruis betekent veel ergernis, en onbegrip waarom die communicatie toch zo moeizaam verloopt. De zender zou toch beter moeten schrijven, de ontvanger zou toch meer moeite kunnen doen te begrijpen wat er staat.
Er zijn nog enkele aspecten die dit probleem versterken. Ten eerste is de training op correcte spelling in het lager onderwijs minder intensief dan tot pakweg een jaar of twintig geleden. Waar kinderen vroeger altijd op hun spelling werden beoordeeld, voor elke opdracht en elk vak, en ook punten verloren puur vanwege spelfouten, lopen ze nu alleen het risico op puntenverlies bij het vak Nederlands en als expliciet een correcte spelling wordt verwacht. Deze strategie valt te verdedigen, maar zo hebben kinderen die nood hebben aan veel dril om zich de spelling eigen te maken veel minder oefenmogelijkheden, en dat heeft gevolgen. Ik pleit niet voor een terugkeer naar de tijd dat een kind voor een aardrijkskundetest kon zakken vanwege te veel spelfouten, want dan is de verkeerde vaardigheid beoordeeld en dat is ook geen goede zaak. Ik pleit wel voor meer bewustzijn rond deze problematiek, omdat deze kinderen nu niet meer leren dit soort ‘ruis’ te vermijden.
Ten tweede hebben de digital natives, jongeren die opgegroeid zijn met alle mogelijke digitale toestellen, voor heel wat vaardigheden geleerd meer te vertrouwen op machines dan op zichzelf. Telefoonnummers zitten in het geheugen van de telefoon, de weg laten we ons wijzen door de gps, onze smartphone houdt onze agenda bij en herinnert ons aan onze volgende afspraak enz. Voor de spelling vertrouwen we op de spellingcontrole, dat is gemakkelijker dan zelf na te lezen of alle spellingregels wel gevolgd zijn en ten slotte kan die computer dat toch veel beter dan wij (is het achterliggende idee). Bovendien gaat het een stuk sneller dan zelf nalezen, wat me tot het derde punt brengt.
De communicatie gaat veel sneller dan vroeger, en daarom nemen we de tijd niet om onze schrijfsels grondig te controleren voor we ze online smijten. We zouden wel eens te laat kunnen zijn, en dan is onze reactie niet meer relevant. Reageren op zich is eigenlijk belangrijker dan de vraag of onze bedoeling wel overkomt bij de ontvanger. En daarmee kom ik terug tot mijn vertrekpunt: er wordt weinig tot geen belang gehecht aan de (onbekende) ontvanger tijdens het online schrijven, waarschijnlijk omdat we dat ook nooit geleerd hebben. En dat geldt ook voor degenen die systematisch opmerkingen maken over de abominabele kwaliteit van andermans schrijfsels. Op dat moment worden ook zij zenders, die niet stilstaan bij de manier waarop ze bij de ontvanger overkomen.
Kan je dit het onderwijs kwalijk nemen, dat kinderen en jongeren hier niet op geoefend zijn? Ik denk het niet. Digitale communicatie is de afgelopen tien jaar zo ontzettend snel geëvolueerd, dat een enorme organisatie als het onderwijs daar onmogelijk kort op de bal kan spelen. Men zou jongeren nu meer schrijfopdrachten geven die passen bij het moderne schrijfgedrag, maar dan met de opdracht rekening te houden met de ontvanger. Zo leren ze welke effecten hun schrijfsels kunnen hebben, zijn ze ze bewust van mogelijke gevolgen en kunnen ze voor zichzelf beslissen of die gevolgen wel gewenst zijn. Voor de ‘oudere’ generaties, die de schoolbanken al lang ontgroeid zijn, ligt dat natuurlijk moeilijker.
Anderzijds moet ook de ontvanger zijn verwachtingen leren bijstellen. Hij moet zich ervan bewust zijn dat er momenteel heel wat ‘zenders’ zijn die niet zo taal- en schrijfvaardig zijn als de professionals, maar die ook het recht hebben deel te nemen aan openbare discussies op bv. fora. De moderne ontvanger zal dus meer moeite moeten doen om de boodschap door de ruis heen te decoderen.
Ik pleit hier niet voor de afschaffing van de officiële spelling, van leestekens en dergelijke, of voor een ‘doe maar op’-houding. Zo ‘ruisloos’ mogelijk schrijven blijft een dienst aan de ontvanger, en als je dat kan, moet je daar als zender de moeite voor doen. Je bent dat zowel aan je boodschap als aan je ontvanger verplicht. Ik pleit wel voor mildheid. Niemand heeft boodschap aan feedback als: ‘ik heb een fout ontdekt, leer schrijven’, en verder niks. Ook dat is lege boodschap.
Tot slot verontschuldig ik me alvast voor de taal- en schrijffouten die ik bij het nalezen over het hoofd heb gezien. Zoals ik al gezegd heb: niets menselijks is mij vreemd. Mocht u, geacht publiek, op een storende fout stoten, dan apprecieer ik het oprecht als u mij daar even op wijst. Ik zet die dan onmiddellijk recht. Uiteindelijk heeft u het laatste woord.