Vandaag hield de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie een hoorzitting over het gebruik van de standaardtaal in media en politiek. Aanleiding was de petitie Nederlands Vanzelf Sprekend, die enkele maanden geleden aan de Taalunie werd overhandigd en waarin werd gepleit voor de zorg voor de taaleenheid van het Nederland. De Taalunie uitte toen de intentie om met de betrokken partijen te overleggen hoe de standaardtaal zo optimaal mogelijk kan worden benut. Deze hoorzitting maakt deel van dat overleg.
Het programma bestond uit twee delen. Het eerste stuk ging over het gebruik van standaardtaal in de media, het tweede over het gebruik van standaardtaal in de politiek. Telkens zou er eerst een presentatie van een Vlaamse en een Nederlandse taaladviseur zijn, daarna zou een Vlaams en een Nederlands parlementslid hierop reageren en ten slotte zou er een debat volgen met de sprekers, de parlementsleden en het publiek. De hoorzitting duurde in het totaal 2,5 uur. Er werd veel werd gepraat, weinig gevraagd en nog minder gedebatteerd. Het klassieke verloop dus van zowat elk debat over de standaardtaal. Daarom geef ik hier geen volledig verslag van deze hoorzitting, maar beperk ik me tot enkele persoonlijke vaststellingen. Het debat zelf kan je hier in zijn geheel opnieuw bekijken en beluisteren.
Ik som eerst even de clichés op die ook vandaag weer aan bod kwamen:
- De standaardtaal is de enige norm en die moeten we absoluut altijd en overal nastreven.
- Het Nederlands drijft uit elkaar omdat wij (Vlamingen) niet meer naar Nederlandse zenders kijken (dat werd weerlegd door de mededeling dat Nederlanders net wel vaker naar Vlaamse zenders kijken).
- Op tv en radio is er minder aandacht voor de uitspraak (en dus de standaardtaal). De taal klinkt slordiger.
- Er is te veel tussentaal op de tv, hoewel de VRT een voorbeeldfunctie heeft. Ook in de fictie zou meer standaardtaal moeten zitten.
- Politici hebben een voorbeeldfunctie, maar wat spreken ze toch slordig!
- Leerkrachten hebben te weinig aandacht voor het Nederlands, en wat spreken ze toch slordig!
- We begrijpen elkaar niet meer als we geen zorg dragen voor het Nederlands.
- We gebruiken te veel leenwoorden, ook waar we goede erfwoorden hebben. Bijvoorbeeld ‘expert’ in plaats van ‘deskundige’, ‘simpel’ in plaats van ‘eenvoudig’ en ‘moment’ in plaats van ‘ogenblik’.
- Nederlanders zijn minder met hun taal begaan dan Vlamingen. (weerlegd door een Nederlandse uit het publiek, die duidelijk maakte dat er net heel wat aandacht is voor helder en duidelijk formuleren in het Nederlands.)
Deze meningen waren over het algemeen afkomstig uit het publiek, sommige ook van de twee Vlaamse parlementsleden die reageerden op de presentaties van de taaladviseurs en die allebei een verleden als VRT-presentator hebben. Jammer genoeg waren er geen Nederlandse parlementsleden aanwezig. Spijtig was ook dat er weinig echte vragen werden gesteld. De meeste mensen uit het publiek die aan het woord kwamen, wilden vooral ‘meningen’: hun visie verkondigen en gehoord worden. De zeldzame vragen die werd gesteld, geraakte niet beantwoord, omdat er geen tijd meer was om het panel te laten antwoorden. Jammer, maar ook dat is niet helemaal onverwacht.
Toch kon ik tussen de stroom aan meningen, visies en inzichten toch enkele interessante dingen noteren.
- Het verschil tussen de openbare omroep in Vlaanderen (VRT) en Nederland (NOS) als het gaat over taal op radio en tv. De VRT heeft een voorbeeldfunctie en bouwt mee aan de standaardtaal, terwijl de NOS zich net richt op het dagelijks taalgebruik van zijn publiek. Beide omroepen streven naar helder en duidelijk taalgebruik, maar het vertrekpunt verschilt duidelijk.
- Een gelijkaardig verschil is er tussen de taaladviseur van het Vlaams Parlement en de medewerker Verslag en Redactie van de Nederlandse Tweede Kamer. De taaladviseur waakt er onder meer over dat er geen niet aanvaarde Belgisch-Nederlandse woorden en uitdrukkingen in de wetgevende teksten terechtkomen, terwijl Nederland gewoon geen taalbeleid heeft. De verslagen van de hoorzittingen van de Tweede Kamer moeten in de eerste plaats – opnieuw – helder, begrijpelijk en leesbaar zijn. Dat ze in standaardtaal zijn opgesteld, is zo vanzelfsprekend dat het gewoon geen issue is.
- De pleidooien voor het Standaardnederlands zijn minder zwart-wit dan ze twintig jaar geleden waren, en soms nog steeds zijn. Elke spreker maakte duidelijk dat elke taalvariant zijn bestaansrecht heeft, zelfs tussentaal / Verkavelingsvlaams. En hoewel de Taalunie dat standpunt al meer dan tien jaar huldigt, is het nog niet zo lang doorgedrongen tot dit soort debatten. Nu levert het wel nog vrij warrige pleidooien op, net omdat de openheid voor variatie botst met het grote belang dat nog steeds aan een uniforme, ‘zuivere’ standaardtaal wordt gehecht.
- Het cliché dat het slecht gesteld is met de taal en taalvaardigheid van jongeren werd twee keer weerlegd. Eén keer gebeurde dat door Reinhild Vandekerckhove, die stelde dat de spreekangst waar studenten twintig jaar geleden nog last van hadden, intussen plaats heeft gemaakt voor een grotere mondigheid. Als een van de oorzaken noemde ze net de toegenomen tolerantie voor variatie binnen de standaardtaal.
- Een bewijs van die toegenomen mondigheid hadden we een uurtje eerder al gekregen. Een van de aanwezige jongeren uit het publiek nam het woord na een uitgebreid pleidooi voor het gebruik van erfwoorden in plaats van leenwoorden (geen ‘expert’ maar ‘deskundige’). ‘We leven in een meertalig land, er wordt Frans, Engels, Duits gesproken. Dan is het toch normaal dat we bij elkaar lenen?’ Het meisje sprak met een Frans accent en ze had wat moeite om haar punt duidelijk te maken, maar dat belette haar niet het woord te nemen.
Conclusie: van een debat was er – opnieuw – geen sprake. Gedeeltelijk omdat er geen ruimte bleef om de gestelde vragen te beantwoorden, gedeeltelijk omdat mensen die het woord namen liever hun visie wilden benadrukken dan vragen te stellen. Een keer voorbij de clichés waren er toch heel wat tekenen te merken van een veranderende houding tegenover de standaardtaal. Er is een grotere openheid voor variatie binnen de norm, men weet alleen nog niet goed hoe dat te rijmen valt met het ‘oude’ beeld van de uniforme standaardtaal. De focus verschuift ook in Vlaanderen stilaan naar helderheid, begrijpelijkheid en de juiste variant naargelang de omstandigheden. Mijn indruk is dat het noorden en het zuiden net in die focus op helderheid en begrijpelijkheid naar elkaar toe groeien. En zolang we hierbij open staan voor elkaars eigenaardigheden, is is volgens mij een goede zaak.
Voor een ander verslag kan je terecht op de blog van Steven Delarue.