Een gedegen samenvatting van taalonderzoeker Steven Delarue, UGent.
Studieavond ‘Spelling, hoe speel je dat?’: naar een vernieuw(en)d spellingonderwijs?.
26 zondag apr 2015
Posted spelling, taalonderwijs
inEen gedegen samenvatting van taalonderzoeker Steven Delarue, UGent.
Studieavond ‘Spelling, hoe speel je dat?’: naar een vernieuw(en)d spellingonderwijs?.
24 zondag aug 2014
Enkele dagen geleden stond de klassieke onheilstijding weer in de krant: ‘Kennis Frans nog nooit zo slecht.’ Ik noem ze klassiek, omdat die om de zoveel jaar weer opduikt. En het valt niet te ontkennen: de kennis van het Frans is nu een pak minder dan twintig, dertig, vijftig jaar geleden. Of toch niet? Het ligt eraan, in de eerste plaats hoe je ‘kennis van het Frans’ definieert.
Ik heb het al vaker gehad over mijn dochter-met-talenknobbel. Nu heb ik ook een zoon-met-talenknobbel, maar daar zal zijn leerkracht Frans het ongetwijfeld niet mee eens zijn. Ik verklaar mij nader. Mijn zoon heeft het afgelopen schooljaar zijn eerste middelbaar afgerond, en hij was voor 1 vak gezakt. Jawel, Frans. Het was zelfs geen donderslag bij heldere hemel, want vanaf het moment dat hij Frans kreeg op school (vijfde leerjaar), was duidelijk dat het niet zijn beste vak was en het dat nooit zou worden. Woordjes drillen, Franse accenten hanteren, onthouden wanneer een woord er een e en/of s bij krijgt, het ligt hem niet. Dat (en omdat zijn interesses helemaal in een andere richting liggen) was de reden waarom hij geen Latijn volgt, hoewel hij toch ‘ne slimme’ is. Voor de Nederlandse lezer: in Vlaanderen is het voor heel wat mensen èn scholen nog steeds vanzelfsprekend dat ‘ne slimme’ Latijn volgt. ‘Om te proberen, want je kunt uiteindelijk nog altijd veranderen’. Of ‘afzakken’, zo wordt dat ook genoemd. Omdat wij al van ver zagen dat onze zoon geen taalkundige zou worden en we hem nodeloos geworstel in dat eerste jaar wilden besparen (Frans zou al voldoende worsteling opleveren), stond bij voorbaat vast dat hij die Latijnse beker aan zich voorbij zou laten gaan. Het Frans is inderdaad lastig geworden voor hem. Woordjes drillen, met hun correcte spelling, dat lukt intussen wel. Maar de grammatica heeft hem dit jaar de das omgedaan. Bezittelijke voornaamwoorden aanpassen aan geslacht en getal, hetzelfde met voltooide deelwoorden, hij heeft er nu eenmaal veel tijd voor nodig om dat systeem in de vingers te krijgen, en die had hij niet.
En toch noem ik hem een talenknobbel. Waarom? Omdat hij degene is die, als ze een klas- of schooluitstap maken naar bijvoorbeeld Luik, het aandurft een friet met mayonaise te bestellen bij een frituur. Zijn vrienden, die uitstekende punten voor Frans halen, niet. En akkoord, het Frans dat hij produceert is verre van perfect, maar hij doet het wel en hij krijgt zijn friet met mayonaise ook. Met andere woorden: de communicatie lukt. Ook tijdens ons weekendje Parijs het afgelopen jaar, kort na ons op school de vraag gesteld werd of hij niet beter wat bijles Frans zou volgen, heeft hij zich uitstekend uit de slag getrokken. Het ging maar om bestellen op restaurant, samen de weg zoeken, kaartjes kopen bij het museum, maar hij deed het en het lukte.
Hetzelfde voor Engels. Volgend schooljaar krijgt hij voor het eerst Engels op school, en hij kijkt ernaar uit. Ik hoop dat het geen tegenvaller wordt. Intussen communiceert hij namelijk vlot met een twintigjarige Zweed die via Youtube de nieuwste games bespreekt, schrijft hij in een gastenboek in Kroatië in het Engels hoe interessant hij het bezoek vond en leest hij in een Engelstalig boek hoe hij het zeilbootje dat we onlangs gekocht hebben moet onderhouden. Is zijn Engels perfect en volgens de regels der grammatica? Absoluut niet, zelfs niet volgens de regels van de uitspraak. Daar is zelfs zijn zus beter in. Maar hij gebruikt de taal wel, en met succes.
Mijn zoon is een voorbeeld dat ik van nabij ken. Tijdens mijn jaren als taaldocent Nederlands heb ik zulke types studenten nog ontmoet. Mensen die geen grammaticaregel konden onthouden, maar er geen graten inzagen en zich uitstekend uit de slag konden trekken. En daartegenover mensen die alle regels perfect konden toepassen, maar toch hun mond niet durfden opentrekken uit schrik een foutje te maken. En alle varianten ertussenin. Ik durf van niemand zeggen dat hun talenkennis ‘slecht’ is, ze is gewoon anders. En hoe goed die is, dat hangt eigenlijk af van de doelstelling die je ermee hebt.
De afgelopen twintig jaar heeft het talenonderwijs in het middelbaar in Vlaanderen een facelift ondergaan. De focus verschoof van ‘kennis’ van de grammatica, de structuren en ook de woordenschat naar vaardigheden: ‘kunnen’ lezen, luisteren, spreken, schrijven. In die volgorde. Het spreekt dan vanzelf dat leerlingen uit het zesde middelbaar die grammatica minder goed in de vingers hebben dan de generatie van twintig jaar geleden. Op dat vlak hebben ze nu eenmaal veel minder oefening gehad. Maar aan de andere kant is het met de spreekdurf en -vaardigheid veel beter gesteld. Als je het aantal uren taal op school niet verhoogt (dat is eerder verlaagd in de loop van de tijd), en je verlegt de focus van kennen naar kunnen, dan kan je niet verwachten dat het niveau van de kennis van leerlingen gelijk blijft.
Is dat dan erg? Laat ons eens kijken naar dat artikel van enkele dagen geleden: Kennis Frans nog nooit zo slecht. Concreet gaat het hier over studenten Frans die aan hun eerste jaar aan de universiteit beginnen. Die dus van plan zijn het Frans te bestuderen. Uiteraard is hun startkennis lager dan die van hun collega’s van twintig jaar geleden, vanwege die veranderde focus. Maar hoeveel leerlingen vatten na hun secundair onderwijs een talenstudie aan? En hoeveel niet, maar zullen het Frans toch gebruiken in hun job, of in hun dagelijkse leven? Met andere woorden: wat is de bedoeling het schoolvak Frans, een vak dat elke leerling in het algemeen en technisch onderwijs en enkele richtingen in het beroepsonderwijs krijgt? Moeten die leerlingen de taal bestuderen, zodat ze weten hoe die in elkaar zit, of moeten ze hem leren gebruiken? Ik zou graag het en-en-verhaal willen zien, maar met enkele uren per week is dat onmogelijk. Er moet dus gekozen worden. En dan lijkt me dat de keuze voor praktisch gebruik meer voor de hand ligt dan voor theoretische kennis, gewoon omdat het gros van de leerlingen nooit talen zal gaan studeren. In theorie is die keuze eigenlijk gemaakt, in de praktijk blijkt het toch bijzonder moeilijk te zijn om de ‘oude’ traditie van kennis, en vooral van het leren van de schrijftaal – nog voor de gesproken taal – los te laten. In de praktijk is dat natuurlijk ook lastiger: een geschreven handboek gebruiken is natuurlijk makkelijker dan je lessen baseren op gesproken bronnen. Maar dat is weer een ander verhaal.
Conclusie: de kennis van het Frans is inderdaad minder goed, vanwege de nieuwe focus en vanwege het feit dat het Frans niet meer zo aanwezig is dan een halve eeuw geleden. Maar dat hoeft geen ramp te zijn. Ik heb er vertrouwen in dat de jongeren die op school de basisvaardigheden mee hebben gekregen, die gemakkelijk zelf verder kunnen ontwikkelen zodra ze in een situatie van taalcontact zitten, dus zodra ze de taal zelf nodig hebben. En wat de toekomstige studenten Frans betreft: ik denk dat de universiteiten en hogescholen zich best aan de veranderde situatie aanpassen en desnoods via zomercursussen hun toekomstige eerstejaars alvast bijspijkeren op het vlak van theoretische kennis. De klok zal toch niet worden teruggedraaid.
18 maandag aug 2014
Posted geschiedenis, observaties en bedenkingen, spelling, taalnormen, taalonderwijs
inAl enkele maanden bestudeer ik de geschiedenis van de spelling van het Nederland, en daarbij aansluitend het leesonderwijs in onze contreien, met de bedoeling er een laagdrempelige publicatie (liefst een boek) over te maken. Hiervoor heb ik een structuur in hoofdstukken opgezet, waarbij ik in elk hoofdstuk voor een bepaalde periode de volgende vragen wil behandelen:
– wie volgde er onderwijs?
– waar en door wie werd dat onderwijs gegeven?
– hoe werd het leren lezen (en eventueel schrijven) aangeleerd?
– in welke taal werd dat onderwijs gegeven?
– hoe zag de spelling van het Nederlands er op dat moment uit?
Op dit moment ben ik in de 18de eeuw beland, en ik zie stilaan een patroon verschijnen dat ik u niet wil onthouden: schrijftaal, godsdienst en onderwijs ontlenen hun bestaansrecht aan elkaar. Ik verklaar mij nader.
1. Godsdienst kan niet zonder schrijftaal. Ik heb het hier in de eerste plaats over de christelijke godsdienst, maar eigenlijk gaat dit op voor op zijn minst de drie grote monotheïstische religies: jodendom, christendom en islam. Ze baseren hun gezag op heilige geschriften, die op de een of andere manier het Woord van God weergeven. Alle waarden en normen die aan de geloofsgemeenschap worden opgelegd, of op zijn minst als ‘de juiste’ worden voorgehouden, worden verantwoord vanuit deze heilige boeken en elke discussie over die normen draait om verschillende interpretaties van fragmenten uit net die heilige geschriften. Heilige geschriften bestaan bij gratie van een schrijftaal. Je kan dus zeggen dat er zonder schrijftaal geen normenpakket zou bestaan, en geen schriftgeleerden die de intellectuele elite en de behoeders van de kennis vormen die de rest van de kudde de weg wijst in het Woord van God (of Jahweh of Allah).
2. Het onderwijs zoals het nu is, bestond niet zonder godsdienst. Het spreekt vanzelf dat om schriftgeleerde te worden, je eerst moet leren lezen en je dus leesonderwijs moet krijgen. Maar ook de eerste democratisering van het onderwijs, waardoor net meer kinderen dan een heel beperkte elite van geleerde toegang kregen tot dat elementaire leesonderwijs, is gebeurd vanuit een religieus motief. Karel de Grote (de ‘Charlemagne’ op wie France Gall zo sakkerde in haar wereldberoemde nummer) vond het heel belangrijk dat alle jongens die tot de geestelijkheid toetraden, van de eenvoudigste monnik en priester tot de belangrijkste geleerden, degelijk leesonderwijs kregen. Niet omdat hij wilde dat zijn volk zich ontwikkelde, wel omdat hij merkte dat de lagere geestelijkheid amper geletterd was, en dus de correcte liturgische formules en gebeden, zoals ze in de heilige geschriften stonden, niet kende. Bijgevolg konden ze niet goed voor hem bidden als hij weer eens ten strijde trok, en vreesde hij dat God hem niet welgezind zou zijn door de gebeden die voor hem gedaan werden. Een God in wiens naam je ten strijde trekt, die hou je maar beter tevreden, en dus stelde hij strenge eisen aan het lees- en zangonderwijs van de toekomstige priesters en monniken. Ze moesten en zouden zo perfect bidden en zingen, dat God hem in al zijn veldslagen met veel plezier naar de overwinning zou leiden. Conclusie: we hebben Karels beroemde onderwijshervorming, die inderdaad een boost was voor het (lees)onderwijs, te danken aan het feit dat hij diepgelovig was en aan het belang dat hij aan correct uitgesproken (en gezongen) gebeden hechtte.
3. De schrijftaal is gestandaardiseerd dankzij het onderwijs. De band tussen religie en de standaardtaal is duidelijk. We hoeven daarvoor alleen maar te denken aan Luthers bijbel en de Statenbijbel. Maar in feite zijn het de eerste drukkers en de schoolmeesters uit de 16de eeuw die de eerste belangrijke aanzetten gaven tot het standaardiseren van de schrijftaal en – vooral – de spelling. Beide beroepsgroepen hadden immers alle voordeel bij een zo eenvormig mogelijke schrijftaal. Voor de drukkers werd de grootte van hun afzetmarkt bepaald door de grootte van de regio waar men de taal van hun boeken kon lezen en begrijpen. Uiteraard was dat voor de boeken in het Latijn wel in orde. Maar de boekdrukkunst is ontstaan in de tijd van de humanisten, en die hadden een grote interesse voor de eigen volkstaal. Er verschenen dus ook heel wat publicaties in die volkstaal en zo groeide de nood aan een ‘gestandaardiseerde’ volkstaal. De schoolmeesters, die al langer lesgaven in de volkstaal, hadden dezelfde behoefte. Voor het eerst konden zij namelijk gebruik maken van schoolboekjes om hun leerlingen het ABC en de basisprincipes van spellen en lezen bijbrengen, in plaats van mnemotechnische technieken. Zij waren dan ook grote afnemers van die boekjes, en hadden behoefte aan duidelijke regels waarmee ze hun leerlingen de volkstaal konden leren lezen, en aan een eenvormige volkstalige schrijftaal in het algemeen. Uit de samenwerking van toonaangevende drukkers (zoals Plantin in Antwerpen) en schoolmeesters die voor de verspreiding van die regels zorgden, zijn de allereerste aanzetten tot de normering van de schrijftaal ontstaan. Later zouden veel van deze normen via de Statenbijbel vastgelegd worden.
En hoe gaat het nu verder? Zoals gezegd, ben ik intussen in de 18de eeuw beland, en de band tussen religie, taal en onderwijs is nog steeds onmiskenbaar aanwezig. Het leesonderwijs is nog steeds het eerste en belangrijkste onderwijs dat kinderen krijgen, en dat gebeurt aan de hand van ABC-boekjes en stichtelijke verzen, in een in grote mate gestandaardiseerde schrijftaal. Als we dat vergelijken met vandaag, vallen de volgende zaken op:
– waar lees- en schrijfvaardigheid eeuwenlang symbool stonden voor een grote geleerdheid en voor een elite, zijn dat nu vaardigheden die iedereen verondersteld wordt te bezitten.
– waar talenkennis en theologie eeuwenlang bij de belangrijkste wetenschappen hoorden (naast rechten en geneeskunde), hebben ze nu amper nog prestige. In het secundair onderwijs studeer je moderne talen ‘als je geen wiskunde kunt’, en als je beslist theologie te studeren, kan je je beter op rare blikken voorbereiden. De ‘cijfervakken’ hebben de plaats ingenomen van de ‘lettervakken’.
– de eeuwenlange link tussen religie, onderwijs en taal, die ik hierboven beschreven heb, is stilaan verdampt. Godsdienst bestaat nog wel als vak, maar speelt geen rol meer bij de andere schoolvakken, ook niet bij het lezen en schrijven. Het nut van zowel spelling als standaardtaal worden steeds heftiger en duidelijker in vraag gesteld.
Wat de toekomst ook zal brengen, de breuk met het verleden tekent zich steeds duidelijker af.
18 woensdag jun 2014
Posted activiteiten en evenementen, anderstaligen, spelling, taalnormen, taalonderwijs
inVorige week vond in Brussel de eerste conferentie The Value of Language plaats, georganiseerd door De Taalsector. Bedoeling was dat mensen uit verschillende takken van de taalsector met elkaar en elkaars activiteiten kennismaken, dat er op die manier een soort kruisbestuiving zou plaatsvinden en we elkaar zouden versterken en verrijken. De hoofdvraag was welke waarde de taalsector kan creëren voor haar klanten, en hoe we elkaar kunnen versterken.
Er werden presentaties gegeven over allerlei taalgerelateerde producten en diensten die op de een of andere manier waarde creëren. Het ging over het gebruik van fragmenten van regionale tv-stations in de NT2-les, een interactief softwarepakket voor studenten om spelling te oefenen, ISO-normen voor vertalingen en nog veel meer. Mijn zicht op wat de taalsector zoal te bieden heeft, werd zo inderdaad een flink stuk breder. Naast de presentaties was er tijd en ruimte genoeg om nader kennis te maken en met elkaar te praten. De dag werd afgesloten met een debat rond de vraag hoe wij als taalsector naar buiten kunnen treden, en de wereld duidelijk kunnen maken welke waarde wij te bieden hebben.
The Value of Language is een zelf waardevol initiatief, dat zeker herhaald mag worden. Ik heb zelf een presentatie gehouden rond de waarde die diverse taaldatabanken van onderzoeksinstellingen en universiteiten kunnen bieden voor taaladviesdiensten, vertalers en docenten NT2, maar ik heb ontdekt dat met name copywriters heel geïnteresseerd waren in deze rijke bronnen aan taalvariatie en regionale taal. Daar had ik zelf helemaal niet aan gedacht en dat besef opent weer nieuwe perspectieven, zowel voor mezelf als voor de instellingen die dit soort databanken ter beschikking stellen. Ik ben ervan overtuigd dat dit ook andere mensen en bedrijven overkomt, als ze even verder kijken dan hun eigen tak binnen de taalsector.
Het zal nog heel wat werk vragen om de taalsector als even vanzelfsprekende sector als bijvoorbeeld de automobielsector of de voedingssector op de kaart te zetten. Er is veel goede wil, maar het is ook nog even wennen om op zoek te gaan naar de overeenkomsten tussen taaltechnologie, copywriting, taalonderzoek, taalonderwijs enz. en die in de verf te zetten. Toch is het zeker mogelijk. Dat heeft de conferentie zelf immers bewezen, en dat bewijst de organisatie De Taalsector zelf ook.
06 dinsdag mei 2014
Tags
‘i like your video please add me op skype’, las ik onlangs tot mijn verrassing op google+. Niet omdat dit zo’n verrassend zinnetje is, of zulk hoogstaand Engels. Wel omdat het afkomstig was van mijn 9-jarige dochter, die nooit 1 les Engels heeft gehad, die wij ook absoluut niet meertalig opvoeden en die ook geen Engelstalige vriendjes heeft van wie ze dit kan leren. Aan ons komt ze af en toe weleens vragen wat een bepaald woordje betekent, meer niet. En toch schrijft ze zo’n zinnetje, met eigenlijk amper fouten in. Wel, ik vind dat knap.
Toen ik die leeftijd had, vond ik vreemde talen al best fascinerend (in de praktijk Engels en Frans, en een vleugje Kroatisch, zie hiervoor Milfjes 10 voor taal-blog). Ik herinner me nog hoe ik een op video opgenomen tekenfilm, Gullivers reizen, minuut voor minuut op pauze zette, en dan woordjes uit de tweetalige ondertiteling overschreef ‘reus’ = ‘géant’, ‘strand’ = ‘plage’ enz. Ik had al gauw een heel lijstje dat ik kende, voor ik ooit in Frankrijk was geweest of op school les Frans kreeg. Het gesproken Engels van de film, dat was wat hoog gegrepen en kwam dus niet op het lijstje terecht. Via het Eurovisie Songfestival leerde ik tweetalig tellen tot twaalf (douze points – twelve points) plus de namen van de deelnemende landen, in twee talen (Joenaaitet kingdom – Rwajoomunie), in schrift en klank. Naast muziek waren dit mijn allereerste bronnen voor andere talen.
Nu vrijwel alle tekenfilms gedubd zijn (in het Vlaams èn in het Nederlands) en het songfestival vrijwel eentalig Engels is geworden, zijn deze taalbronnen maar een fractie meer van wat ze geweest zijn. Maar geen nood, mijn 9-jarige heeft dus net bewezen dat er nieuwe zijn. Internet. En dan vooral: spelletjes, liefst de interactieve waarvoor je met je medespelers kunt (of moet) chatten. Lekker internationaal, en dus in het Engels. In haar geval (en vele anderen met haar) gaat het meer concreet over Minecraft, een spel dat grafisch heel rudimentair is en waar je vooral moet bouwen, dieren houden en ‘verwerken’ en zombies verjagen. Het leuke is dat je op bezoek kunt gaan in de ‘wereld’ van iemand anders, en die een handje helpen met bv. het blussen van brandjes en de jacht op monsters. En daar is dus communicatie voor nodig. Vaak kan het in het Nederlands, maar als je je netwerk echt groot wil maken, kan je niet om het Engels heen. Ze leert het vanzelf, die dochter van mij. Door te lezen, te luisteren (massa’s filmpjes op Youtube die op de een of andere manier met Minecraft te maken hebben), te interpreteren, af en toe eens een woordje uitleg te vragen en te imiteren. Dus eigenlijk door op een volstrekt natuurlijke manier met de taal om te gaan. Ook de motivatie is een heel sterke: communiceren, contacten leggen. Nu moet ik zeggen dat mijn dochter een flinke dosis taalgevoel heeft, en een goed oog (en geheugen) voor woordbeelden. Ook in het Nederlands spelt ze vrijwel foutloos nog voor ze de spellingregels heeft geleerd, puur op woordbeeld.
Het is mooi, vooral omdat het zo spontaan gebeurt. En ik hoop stiekem dat ze op die manier de smaak van het talen leren en vergelijken op zich te pakken krijgt. Als ik nu zie hoe ze de Vlaamse, Nederlandse en Engelse versie van de jongste disneyfilm Frozen naast elkaar legt, en het Vlaams en Nederlands met elkaar vergelijkt op kwaliteit van vertaling (volgens haar), dan word ik stiekem toch een beetje warm vanbinnen. Wat denk je van: ‘zeg, in Nederland hebben ze snowman vertaald door sneeuwpop. En in het Vlaams door sneeuwman. Dat is toch veel juister, sneeuwman? Ha ja, want het Engels is snowMAN.’ 😉
14 vrijdag mrt 2014
Donderdagavond 13 maart was het dan zover: de allereerste prijzen van en voor de taalsector werden uitgereikt. Initiatiefnemer is De Taalsector, de organisatie waarmee oprichter Dries Debackere een trefpunt wil bieden voor iedere taalprofessional. Zo’n allereerste prijsuitreiking is altijd wel een soort sprong in het duister. Zal het aanslaan? Zullen de genomineerden het appreciëren en zullen ze zelf op stemmenjacht gaan? Hoeveel stemmen zullen er uiteindelijk worden uitgebracht? En hoeveel mensen zullen de uitreiking zelf bijwonen?
Al tijdens de aanloop van de uitreiking bleek het initiatief een succes. Genomineerden voerden volop campagne, er werd uitgebreid gestemd, er werden zelfs een aantal extra genomineerden toegevoegd, de spanning nam toe… En gisteren was het dan zover. In een pand in Gent was een soort pop-up congreszaaltje ingericht, waar al snel een gezellige drukte heerste. Studenten, dialectologen, vertalers, taalwetenschappers, taaltechnologen, promotoren van duidelijk schrijven, ze waren er allemaal. Een flinke groep van een 50-tal taalprofessionals uit alle mogelijke sectoren.
De avond zelf was netjes verzorgd, met praatje van Patrick Marck over het belang van sectormarketing, een lezing van prof. Lieve Vangehuchten over het verband tussen prosodie en muzikale aanleg bij het leren van een vreemde taal, en Live muziek van Dr. Frank & guests. En dan werden er natuurlijk ook prijzen uitgereikt. Allereerst waren er de vier scriptieprijzen voor studenten. Nico Devriendt ging aan de haal met twee LIA’s (popularisering en originaliteit), Sanne Van Biesen kreeg de LIA voor relevantie voor de taalsector en de hoofdprijs ging naar Tomas Decock.
En daarna was het dan de beurt aan de LIA’s voor de actoren uit de taalsector zelf. Toen het stemmen werd afgesloten, waren er meer dan 9000 uitgebracht. Ongeacht wie met de prijzen naar huis zou gaan, de LIA’s waren voor alle genomineerden al meer dan geslaagd, want zoveel weerklank krijgt de taalsector zelden. Mede daarom waren de winnaars ook extra trots dat zij degenen waren die de meeste stemmen achter hun naam hadden gekregen, hoewel elke genomineerde het de anderen ook van harte had gegund. De winnaars waren:
De prijzen werden uitgereikt door vertegenwoordigers van de partners van de LIA’s: Wordbee, Yamagata Europe, de Belgische Kamer van Vertalers en Tolken, Crosslang, Variaties en Mastervoice.
Het was een heel leerrijk en aangenaam evenement, dat gewoon schreeuwt om een herhaling volgend jaar.
(voor meer foto’s, klik hier)
28 vrijdag feb 2014
En het is zover, we zijn aanbeland bij de laatste categorie genomineerden, en dat is de Beste taalpublicatie. Eerlijk gezegd verwondert het me dat er maar vijf genomineerden zijn, wetende dat er elk jaar weer heel wat taalpublicaties het levenslicht zien. Aan de andere kant is het misschien maar het beste zo, anders wordt de keuze alleen maar moeilijker.
– ‘Is die taal van ver of van hier? Wegwijs in talensensibilisering, van kleuters tot adolescenten’ (Mieke Devlieger, Carolien Frijns, Sven Sierens, Koen Van Gorp) (BE) is een wegwijzer voor leerkrachten, coördinatoren en directies die meer inzicht willen krijgen in wat talensensibilisering precies is en dat willen toepassen op hun school. Het boekje (64 pagina’s) is een resultaat van een onderzoek, bestaande uit een literatuurstudie en een bevraging van experts rond het concept talensensibilisering en de effecten ervan op leerlingen en leerkrachten. Naast de wegwijzer, die via vraag en antwoord, voorbeelden, tips voor de praktijk als praktisch hulpmiddel voor leerkrachten bedoeld is, is er ook een uitgebreid rapport beschikbaar met theoretische achtergronden, onderzoeksresultaten en suggesties voor vervolgonderzoek en beleidsaanbevelingen.
– In 2013 heeft tekstschrijver en schrijftrainer Mark Van Bogaert (BE) zijn copywriting-bijbel ‘Met woorden verleiden‘ helemaal herwerkt en aangepast aan de meest recente digitale evoluties. Van Bogaert baseert zich op de tests die hij zelf doet met verschillende tekstversies, waarmee hij onderzoekt welke de meeste respons oplevert. Het boek is een vlot geschreven handleiding voor het schrijven van allerhande teksten (mailings, advertenties, persberichten, Powerpointpresentaties) die als doel hebben zoveel mogelijk respons op te leveren. De herwerkte editie is uitgebreid met nieuwe informatie en tips over eyetracking en schrijven voor het internet (websites, sociale media).
– Brussel is een meertalige stad, vandaar waarschijnlijk dat deze stad in meer dan 1 categorie vertegenwoordigd is. Ook hier vinden we de stad terug, via de nominatie voor ‘Meertaligheid als cement van de stedelijke samenleving. Een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van Taalbarometer 3‘ (Rudi Janssens) (BE). Het taalbarometeronderzoek van BRIO (het Brussels Informatie- Documentatie en Onderzoekscentrum) is het eerste wetenschappelijk survey-onderzoek dat een representatief beeld probeert te schetsen van de Brusselse taalsituatie sinds de talentelling in 1947. Het is gebaseerd op een bevraging van een representatief staal van 2500 Brusselaars en peilt naar taalkennis, taalgebruik en de houding van de inwoners tegenover taalgerelateerde maatschappelijke ontwikkelingen. In 2001 werd het eerste onderzoek uitgevoerd, in 2013 werden de resultaten van de derde taalbarometer gepresenteerd. Deze resultaten vinden we in de publicatie die hier genomineerd is. De samenvatting is te vinden op de website van BRIO.
– ‘Door de bril van taal. Hoe woorden de wereld kleuren.’ (Guy Deutscher, vertaling Felix van de Laar) (int./NL) is een aangenaam boek over de manier waarop de taal die je spreekt effect heeft op je wereldbeeld. Denkt iemand die in zijn taal een onderscheid maakt tussen mannelijk en vrouwelijk anders over mannen en vrouwen dan iemand die dat onderscheid in zijn taal niet maakt? Heeft taal invloed op ons denken, of heeft ons denken invloed op de taal die we spreken, of gebeurt het gewoon allebei? De auteur bekijkt de diverse vragen en veronderstellingen vanuit zoveel mogelijk standpunten, en verplicht de lezer zo zijn eigen standpunt geregeld te herzien. Een uitgebreide recensie van dit boek is te vinden op de website van De Taalsector.
– PIAAC is een internationaal OESO-onderzoek dat in 24 landen wordt uitgevoerd. PIAAC meet via veldonderzoek hoe het gesteld is met de beheersing van bepaalde sleutelcompetenties binnen een samenleving, en geletterdheid is er daar een van. Met de inzichten uit het rapport van zo’n OESO-onderzoek kan het beleid de knelpunten ontdekken en daar gerichte acties ondernemen. Sinds 8 oktober 2013 zijn de resultaten van de eerste cyclus beschikbaar, ook voor Vlaanderen (BE). Hieruit blijkt dat Vlaanderen relatief hoge positie bekleedt bij de gemiddelde prestatie voor geletterdheid, maar slechts gemiddeld is voor geletterdheid bij volwassenen (15% is laaggeletterd, 13% is hooggeletterd).
Hiermee zijn alle genomineerden voorgesteld, en kan eenieder die dat wil, een bewuste keuze maken tussen deze genomineerden. U kunt ook nog steeds genomineerden toevoegen, dat blijft mogelijk tot 9 maart. Het spreekt vanzelf dat nieuwe genomineerden wel een stevige inhaalbeweging zullen moeten maken, willen ze nog kans maken op een LIA.
26 woensdag feb 2014
We zijn intussen aan de zesde categorie van de LIA’s aanbeland, maar voor ik u deze genomineerden voorstel, wil ik er even op wijzen dat een van mijn eigen nieuwe genomineerden voor de vorige categorie, namelijk het Talenfestival Leuven, intussen toegevoegd is. De Taaldag van de VRT/Taalunie blijft voorlopig in beraad. En dan nu: de genomineerde taalprojecten van 2013.
– De eerste genomineerde is de UA (Universiteit Antwerpen), met haar zelfstudiepakket academisch Nederlands (BE). Het is een onderdeel van het pakket ‘Aan de slag’, dat de universiteit ontwikkeld heeft om jongeren uit de derde graad secundair onderwijs te helpen een keuze te maken voor een opleiding, en om hen op die opleiding voor te bereiden. Dat gaat via demo’s, zelftesten, leermateriaal en oefeningen. Een van de onderdelen waarop kan worden geoefend, is dus Taalvaardigheid Academisch Nederlands. Het pakket is opgebouwd rond vijf taken waarmee studenten te maken krijgen: academische teksten lezen, hoorcolleges volgen, papers schrijven, open examenvragen beantwoorden en een efficiënte e-mail naar een docent schrijven en bevat oefeningen op academische woordenschat, stijl enz.
– De masteropleiding Literair vertalen van de KU Leuven en de Universiteit Utrecht (BE/NL) is de tweede genomineerde in deze categorie. Sinds 2013 organiseren beide universiteiten, met de steun van de Taalunie en de Letterenfondsen van België en Nederland een tweejarige masteropleiding, die specifiek gericht is op het vertalen van literaire werken. Aan de KU Leuven betekent dit in de praktijk 1 jaar masteropleiding Vertalen met een nadruk op literair vertalen, en 1 jaar postgraduaat literair vertalen. In Utrecht is het een tweejarige master, maar beide diploma’s zijn van hetzelfde niveau. De deelnemende talen zijn Duits, Engels, Frans, Italiaans en Spaans. Als aanlooptraject kunnen studenten ook een intensieve cursus Literair vertalen volgen, die twee weken duurt (een week in Antwerpen en een week in Utrecht). Naast de studenten van de tweejarige opleiding zelf kunnen eventueel ook andere geïnteresseerden die een master Vertalen volgen zich hiervoor inschrijven.
– De derde genomineerde is de documentaire ‘Mijn baby is doof’ (BE) van Fevlado (Federatie Vlaamse DovenOrganisaties), de Vrije Universiteit Brussel en Gelijke Kansen Vlaanderen. In deze documentaire komen zowel ouders van dove kinderen als professionals aan het woord, die vertellen hoe moeilijk het is informatie en een goede begeleiding te vinden, en hoe belangrijk het is kinderen zo snel mogelijk de Vlaamse Gebarentaal aan te leren. Dit is de meest efficiënte manier voor ouders om met hun kinderen te communiceren en voor die kinderen om hun omgeving te leren kennen, zodat ze zo vroeg mogelijk een eerste taal leren. Aan de documentaire is ook een website gekoppeld, waar ouders van dove kinderen heel wat informatie kunnen vinden.
– De vzw Roeland organiseert taalvakanties Frans, Engels en Nederlands in Vlaanderen, Wallonië, Frankrijk en Groot-Brittannië voor kinderen en jongeren van 6 tot 19 jaar. In deze categorie is hun Taalzomer genomineerd. Dat is anderstalige nieuwkomers)
25 dinsdag feb 2014
We zijn alweer aan de vijfde categorie toe waar een LIA te winnen valt. Dit keer gaat het over het beste netwerk- en leerevenement binnen de taalsector.
– Als eerste genomineerde wordt de LT-Innovate Summit (‘Top van de Europese Taaltechnologie’) vermeld (EU). LT-Innovate is een forum voor de Europese taaltechnologiesector, in samenwerking met de Europese Unie. Zowel individuen als bedrijven kunnen er lid van worden, en krijgen zo toegang tot een internationaal platform waar informatie kan worden uitgewisseld. Er worden ook nieuwe taaltechnologische producten voorgesteld. Afgelopen jaar organiseerde LT-Innovate in juni voor de tweede keer een ‘Summit‘, een bijeenkomst voor haar leden om te netwerken en presentaties bij te wonen. Het thema van de top was ‘Towards the Multilingual Digital Single Market’. De bedoeling was om een overzicht te krijgen van waar de bedrijven die lid zijn van LT-Innovate mee bezig zijn, en te discussiëren over stimulansen voor innovatie, en hoe de huidige gefragmenteerde markt beter op mekaar kan worden afgestemd.
– De tweede genomineerde, GentVertaalt (BE), stelt zichzelf op de eigen site voor als: ‘een initiatief dat taalprofessionals uit de ruime zone 09 samenbrengt’. Ruim valt dan ook wel heel ruim te interpreteren, want eigenlijk is zowat iedereen welkom die op een professionele manier met taal bezig is. Het centrum van hun activiteiten ligt wel in Gent, zoals de maandelijkse netwerkavonden en leermomenten. Gelukkig voor de leden uit de hele ‘ruime’ zone is GentVertaalt ook online bereikbaar, via de website, Facebook en Twitter. Op de site is er ook een Taaldatabank, die info geeft over verschillende registers binnen het Nederlands (Nederlands-Nederlands / Landneutraal Nederlands / Belgisch-Nederlands / Niet-algemeen Belgisch-Nederlands) en een Taalforum
– De derde genomineerde is het Drongo Festival (NL), dat vorig jaar haar tweede editie kende. Het Drongofestival is gewijd aan de meertaligheid, en is een initiatief van De Taalstudio. Drongo bevat alles wat een festival moet bevatten: een informatiemarkt, ‘labs’, verhalen, taalspelletjes, lezingen van specialisten over allerlei aspecten van meertaligheid, zoals meertaligheid bij kinderen, meertaligheid en beleid enz. Het festival mikt op een heel breed publiek, van leken en specialisten, van jong tot oud. Op de editie 2013 waren ongeveer 7700 mensen aanwezig, en dat getuigt toch van een grote interesse voor dit thema.
Dit zijn de drie officiële genomineerden, en zoals altijd kunt u zelf nog steeds andere evenementen toevoegen. Dit keer doe ik het zelf ook, en ik nomineer er zelfs twee ineens. Ik stel ze hier even voor:
– In november 2013 organiseerde de VRT (BE) samen met de Taalunie (BE/NL) haar jaarlijkse Taaldag. Deze editie, die de titel ‘Taal schept kansen’ kreeg, was een stuk uitgebreider dan de vorige, die de VRT alleen organiseerde. Na de plenaire opening werden er drie parallelsessies georganiseerd van telkens 7 workshops, waar diverse aspecten van taal aan bod kwamen: taalverwerving, de taal op de arbeidsmarkt, gebarentaal, duidelijke taal, software voor dyslexie, NT2, meertaligheid, academische taal enz. Ik heb deze dag helaas gemist wegens ziekte, maar heb nadien heel lovende commentaren erover gehoord. Op de site van de VRT wordt een impressie van de dag meegegeven.
– Esperanto 3000 vzw Leuven organiseert om de twee jaar een Talenfestival, en vorig jaar was dat rond het thema ‘Toerisme’. Tijdens dit festival heeft de bezoeker de mogelijkheid kennis te maken met heel wat talen, van meer ‘populaire’ zoals Italiaans tot meer exotische zoals Perzisch of Catalaans. Ook het Esperanto zelf en het Leuvense dialect kwamen aan bod. Het is een kleinschalig en heel gezellig festival, en net daarom mag het wel eens in de belangstelling komen. Ik heb er alleszins heel wat opgestoken.
Ik hoop van harte dat deze twee evenementen binnenkort ook op de LIA-site zullen verschijnen, en dat ook zij heel wat stemmen zullen halen.
18 dinsdag feb 2014
Posted anderstaligen, spelling, taalnormen, taalonderwijs, taalregisters
inDe afgelopen dagen heb ik enkele artikels gelezen die me aan het denken hebben gezet. De eerste is een blog over de reacties van studenten op een vorige blog, die over de taalvaardigheid bij zijn studenten gaat. De tweede tekst stond in de krant De Morgen en gaat over de wenselijkheid van de komma in de teksten van vandaag. Ook Onze Taal wijdt er een poll aan. Deze artikelen behandelen een thema dat heel vaak terugkomt op fora en in discussies over taal: ergernis over het taalgebruik (of de spelling) van iemand anders, en de retour-ergernis van het type ‘je begrijpt me toch, wat zeur je dan?’.
Door dit soort artikels ben ik me een en ander gaan afvragen. Waarom vinden we dat correct spellen zo belangrijk, waarom vinden we gewoon dat iedereen die schrijft die vaardigheid moet beheersen, en waarom reageren we zo gepikeerd als we zelf op fouten worden gewezen? Ik denk dat ik er stilaan achter ben. Het heeft te maken met het communicatieschema in de moderne digitale tijden.
Het communicatieschema wordt behandeld in het schoolvak Nederlands in het eerste en tweede jaar secundair onderwijs (althans in België, van Nederland weet ik het niet). Het ziet er als volgt uit:
zender —-(codering)—–> boodschap —(decodering)—> ontvanger
Een zender stuurt in een bepaalde ‘code’ (gesproken/geschreven, taalregister, stijl) een boodschap naar een ontvanger (publiek), die deze boodschap moet decoderen om hem te begrijpen. De ontvanger kan eventueel een boodschap terugsturen als antwoord, de feedback. Tenslotte kan er ook ‘ruis’ optreden die de codering en decodering bemoeilijkt. Dit leert iedereen op school, het wordt ingeoefend door teksten te analyseren op zender, boodschap, code, ontvanger, feedback, en dat is het dan. De link met het dagelijkse leven wordt vaak niet gemaakt. Nu, dat schema wordt al heel lang op school onderwezen en toch lijken de taalergernissen, de oorzaken ervan en de houding ‘je begrijpt met toch, wat is het probleem’ nu sterk toe te nemen. Wat is er dan aan de hand? Aan wat nu volgt ligt geen wetenschappelijk onderzoek aan ten grondslag, al lijkt het me wel de moeite waard.
In den ouwen tijd, toen de computer pas zijn intrede in het huishouden deed, internet nog ver en typisch Amerikaans verschijnsel was en we alleen maar met de hand schreven (of met een typemachine), schreven we veel minder dan nu. Op school schreven we wel veel meer, opstellen, verhandelingen, dictees, oefeningen, maar daarbuiten namen we de pen alleen maar ter hand als het echt moest. We schreven kattebelletjes, winkellijstjes, ansichtkaarten, zakelijke correspondentie, af en toe een brief naar een verre vriend of dito familielid, en dat was het zowat. We hadden dus altijd een concrete ontvanger voor ogen, en richtten ons daar zo goed mogelijk op. Schrijven voor een groter publiek, dat deden alleen beroepsschrijvers: journalisten, auteurs, dat soort mensen. Deze mensen waren daar ook in opgeleid en geoefend, anders werd je geen professioneel schrijver. Gevolg: ontvangers ontvingen hun boodschappen ook in de code die ze verwachtten. Er was weinig kans op ‘ruis’.
Nu, met alle mogelijke digitale media, wordt er ontzettend veel geschreven. Sms, chat, statussen en reacties op sociale media, kranten- en andere fora, blogs, mail, dat is er allemaal bij gekomen. Hierdoor is de aard van de ontvanger ook veranderd. In heel wat situaties is de ontvanger nu geheel of gedeeltelijk onbekend (bv. reacties op statussen, internetfora, blog, chatten in groep), en de meeste mensen hebben nooit geleerd daarmee om te gaan. Zij zijn gewend rekening te houden met een concrete ontvanger, maar niet met een groot publiek. De doorsnee journalist en schrijver is daarin getraind, de doorsnee internetschrijver niet. En als de verwachtingen niet bekend zijn, kan er ook geen rekening mee gehouden worden. De internetschrijver hanteert gewoon de taal die hem het beste ligt en het makkelijkst (= snelst) gaat. En dat is de ontvanger van die internetboodschappen dan weer niet gewoon. Die verwacht als vanouds nette, gestructureerde zinnen en teksten, en begrijpt niet waarom hij die gewoon niet krijgt.
Op deze manier krijg je heel veel ruis in de boodschap, zowel aan de kant van de zender als van de ontvanger. Veel ruis betekent veel ergernis, en onbegrip waarom die communicatie toch zo moeizaam verloopt. De zender zou toch beter moeten schrijven, de ontvanger zou toch meer moeite kunnen doen te begrijpen wat er staat.
Er zijn nog enkele aspecten die dit probleem versterken. Ten eerste is de training op correcte spelling in het lager onderwijs minder intensief dan tot pakweg een jaar of twintig geleden. Waar kinderen vroeger altijd op hun spelling werden beoordeeld, voor elke opdracht en elk vak, en ook punten verloren puur vanwege spelfouten, lopen ze nu alleen het risico op puntenverlies bij het vak Nederlands en als expliciet een correcte spelling wordt verwacht. Deze strategie valt te verdedigen, maar zo hebben kinderen die nood hebben aan veel dril om zich de spelling eigen te maken veel minder oefenmogelijkheden, en dat heeft gevolgen. Ik pleit niet voor een terugkeer naar de tijd dat een kind voor een aardrijkskundetest kon zakken vanwege te veel spelfouten, want dan is de verkeerde vaardigheid beoordeeld en dat is ook geen goede zaak. Ik pleit wel voor meer bewustzijn rond deze problematiek, omdat deze kinderen nu niet meer leren dit soort ‘ruis’ te vermijden.
Ten tweede hebben de digital natives, jongeren die opgegroeid zijn met alle mogelijke digitale toestellen, voor heel wat vaardigheden geleerd meer te vertrouwen op machines dan op zichzelf. Telefoonnummers zitten in het geheugen van de telefoon, de weg laten we ons wijzen door de gps, onze smartphone houdt onze agenda bij en herinnert ons aan onze volgende afspraak enz. Voor de spelling vertrouwen we op de spellingcontrole, dat is gemakkelijker dan zelf na te lezen of alle spellingregels wel gevolgd zijn en ten slotte kan die computer dat toch veel beter dan wij (is het achterliggende idee). Bovendien gaat het een stuk sneller dan zelf nalezen, wat me tot het derde punt brengt.
De communicatie gaat veel sneller dan vroeger, en daarom nemen we de tijd niet om onze schrijfsels grondig te controleren voor we ze online smijten. We zouden wel eens te laat kunnen zijn, en dan is onze reactie niet meer relevant. Reageren op zich is eigenlijk belangrijker dan de vraag of onze bedoeling wel overkomt bij de ontvanger. En daarmee kom ik terug tot mijn vertrekpunt: er wordt weinig tot geen belang gehecht aan de (onbekende) ontvanger tijdens het online schrijven, waarschijnlijk omdat we dat ook nooit geleerd hebben. En dat geldt ook voor degenen die systematisch opmerkingen maken over de abominabele kwaliteit van andermans schrijfsels. Op dat moment worden ook zij zenders, die niet stilstaan bij de manier waarop ze bij de ontvanger overkomen.
Kan je dit het onderwijs kwalijk nemen, dat kinderen en jongeren hier niet op geoefend zijn? Ik denk het niet. Digitale communicatie is de afgelopen tien jaar zo ontzettend snel geëvolueerd, dat een enorme organisatie als het onderwijs daar onmogelijk kort op de bal kan spelen. Men zou jongeren nu meer schrijfopdrachten geven die passen bij het moderne schrijfgedrag, maar dan met de opdracht rekening te houden met de ontvanger. Zo leren ze welke effecten hun schrijfsels kunnen hebben, zijn ze ze bewust van mogelijke gevolgen en kunnen ze voor zichzelf beslissen of die gevolgen wel gewenst zijn. Voor de ‘oudere’ generaties, die de schoolbanken al lang ontgroeid zijn, ligt dat natuurlijk moeilijker.
Anderzijds moet ook de ontvanger zijn verwachtingen leren bijstellen. Hij moet zich ervan bewust zijn dat er momenteel heel wat ‘zenders’ zijn die niet zo taal- en schrijfvaardig zijn als de professionals, maar die ook het recht hebben deel te nemen aan openbare discussies op bv. fora. De moderne ontvanger zal dus meer moeite moeten doen om de boodschap door de ruis heen te decoderen.
Ik pleit hier niet voor de afschaffing van de officiële spelling, van leestekens en dergelijke, of voor een ‘doe maar op’-houding. Zo ‘ruisloos’ mogelijk schrijven blijft een dienst aan de ontvanger, en als je dat kan, moet je daar als zender de moeite voor doen. Je bent dat zowel aan je boodschap als aan je ontvanger verplicht. Ik pleit wel voor mildheid. Niemand heeft boodschap aan feedback als: ‘ik heb een fout ontdekt, leer schrijven’, en verder niks. Ook dat is lege boodschap.
Tot slot verontschuldig ik me alvast voor de taal- en schrijffouten die ik bij het nalezen over het hoofd heb gezien. Zoals ik al gezegd heb: niets menselijks is mij vreemd. Mocht u, geacht publiek, op een storende fout stoten, dan apprecieer ik het oprecht als u mij daar even op wijst. Ik zet die dan onmiddellijk recht. Uiteindelijk heeft u het laatste woord.