Achteraf blijkt dat dit toch een heel lang verhaal geworden is. Daarom eerst een heel korte samenvatting, en wie er het fijne van wil weten, kan dan nog de hele lap lezen 🙂
Siegenbeek heeft 3 hoofdregels voor zijn spelling:
1: de uitspraak, schrijf zoals je spreekt. Twee problemen: wat is een ‘zuivere’ uitspraak (zoals hij het uitlegt is dat ‘welluidend’ en naar de letter) en welke van de talrijke dialecten geldt als ‘beschaafd’? Voor dat laatste kiest hij voor Holland, de meest beschaafde regio van het land.
2: de afleiding, om toch ook tegemoet te komen aan de herkomst, de oorsprong van het woord. Problemen hier: van niet elk woord is de herkomst bekend en ‘ongeschoolde’ taalgebruikers hebben daar nog minder kennis van. Daarom de beperking tot ‘naaste en zekere’ afleiding.
3: het gebruik, vooral om de tegenspraak tussen ‘uitspraak’ en ‘afleiding’ te verzoenen. Het is het meest vage criterium, het doet vooral beroep op de taalintuïtie van de taalgebruiker. Maar wie heeft regels nodig als een van de hoofdregels is: vertrouw op je buikgevoel?

———————————————————————————————-

De dag van het Groot Dictee der Nederlandse Taal, het jaarlijkse feest der spelling, lijkt me een mooie dag om het eens over onze eerste spellingdeskundige te hebben. Niet dat er zich voordien niemand over spelling heeft gebogen, maar Matthijs Sigenbeek (1774-1854) is wel de eerste die een reeks spellingregels opstelde die het tot officiële schrijfwijze voor heel Nederland bracht (1803). Niet in Vlaanderen, dat toen bij het Frankrijk van Napoleon hoorde en waar Nederlands dus geen rol van betekenis speelde. Siegenbeeks spelling zou het uithouden tot 1883, toen De Vries en Te Winkel speciaal voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal een spelling opstelde, die daarna door zowel Nederland als Vlaanderen als officiële spelling werd aangenomen.
Zijn eigenlijke verhandeling uit 1803 heb ik (nog) niet gevonden, maar wel zijn ‘Kort Begrip der verhandeling over de Nederduitsche spelling’, uit 1822. Ik heb nu zijn ‘Eerste afdeeling. Over de algemeene regelen der spelling’ gelezen, en dat maakt een en ander duidelijk. Ondermeer dat Siegenbeek een kind is van zijn tijd, een negentiende-eeuwse romanticus die de eigen moedertaal op hetzelfde ‘beschaafde’ niveau wil zetten als het Latijn en Grieks. Hij hecht ook belang aan de geschiedenis van zijn taal, ‘het wezen van het woord’. Maar hij heeft ook wel zin voor realisme, hij streeft er vooral naar dat zoveel mogelijk mensen in staat zijn te leren schrijven, de spelling mag dus niet te moeilijk zijn. Spijtig genoeg geraakt hij in het verzoenen van die verschillende doelstellingen nogal in de knoop, net omdat ze vrijwel onverzoenbaar zijn.
Hij begint met zijn eerste ‘grondwet der Spelling: schrijf, zoo gij spreek’. Fans van een puur fonetische spelling zullen dit graag horen. Hij noemt het ‘Schrijven, dat is het zigtbaar voorstellen der hoorbare letterklanken’. Maar daar stuit hij al meteen op een groot probleem, namelijk de ‘verscheidenheid van tongval, welke tusschen de bewoners van verschillende gewesten, ja van naburige steden heerscht’, zeker in de eerste helft van de 19de eeuw. Maar hij heeft een oplossing: ‘Rigt u in het schrijven naar de zuiverste en meest beschaafde uitspraak’. OK, beste Matthijs, maar waar vinden we die? Wel, zuiverheid wil zeggen ‘vooreerst dat men aan de onderscheidene letters, bij het uitspreken, zonder vervalsching en verbastering, den klank geve, welke aan elk derzelve eigen is; ten andere dat men alle letters, welke tot een woord behooren, zoo veel mogelijk, volkomen en onvermengd doen hooren.’ Dus betekent dit eigenlijk ‘op de letter spreken’. Alleen moet je de letters zien om erop te kunnen spreken, denk ik. Dit lijkt me dus een cirkelredenering. Dan hebben we het woordje ‘beschaafd’ nog. Dat is ‘die uitspraak, welke aan de meest beschaafde en geoefende volksklasse eigen is.’ En waar vinden we dat toppunt der beschaving dan wel? Verrassing: ‘in Holland, het aanzienlijkst en beschaafdst gedeelte der Republiek’. Bovendien moet de uitspraak ‘welluidend’ zijn, ‘voor het oor aangenaam en behagelijk’. Hij besteed een volledige paragraaf aan het uitleggen van die welluidendheid, die erop neerkomt dat ze liefst zo dicht mogelijk aanleunt bij de ‘Grieksche, Italiaansche en Fransche talen’, die toen in hoog aanzien stonden. Grieks en Italiaans vanwege de link met Oud-Grieks en Latijn, en Frans vanwege het meer moderne prestige.
Siegenbeek merkt zelf dat hij toch in de knoop komt met zijn eerste Hoofdregel, en vult die dus meteen aan met een tweede ‘de noodzakelijkheid van het acht geven op de afleiding’. Met andere woorden, je moet ook rekening houden met de afkomst van het woord. Reden hiervoor: ‘het denkbeeld eener geheel zuivere en volkomene uitspraak [is] louter hersenschimmig’. Hij ziet dus zelf dat hij er met puur fonetisch schrijven niet komt, en om zijn spelling toch eenparig te krijgen, haalt hij er de afleiding bij. Opdat ‘de kennis van de eigenlijke kracht en beteekenis der woorden bewaard blijven, welke kennis, tot groot nadeel der duidelijkheid, hoe langs hoe meer verdonkerd moet worden en eindelijk geheel verloren gaan, wanneer de uitspraak allen de spelling regelt.’ We zitten in de 19de eeuw, een eeuw waarin heel wat humane wetenschappen ontstaan zijn. Niet alleen de taalkunde valt daaronder, maar ook de geschiedenis. Vandaar dat ook Siegenbeek hier belang aan hecht. Maar ook hiermee geraakt hij flink in de knoop, want uiteraard kennen we niet van alle woorden hun oorsprong, en zelfs als de taalkundigen die kennen, dan nog kent de gewone taalgebruiker die niet. Siegenbeek weet best dat je niet van een hele bevolking kan eisen eerst uitgebreid etymologie te studeren voor ze kunnen leren schrijven. Daarom past hij zijn regel aan: het moet gaan om de ‘naaste en zekere’ afleiding. Het moet voor iedereen gewoon duidelijk zijn dat het een afleiding is, en dan mag, nee moet die in de spelling worden weergegeven. Alleen als afleiding en uitspraak met elkaar in tegenspraak komen, wint de uitspraak. Je zegt ‘tam’ en ‘temmen’, en dus ga je niet ‘tammen’ schrijven, hoewel ‘temmen’ een afleiding is van ‘tam’. Verstandig man toch, die Siegenbeek.
Hij noemt die verzoening van ‘uitspraak’ (met welluidendheid) en ‘afleiding’ zijn derde Hoofdregel, het ‘gebruik’. Het draait bij deze regel om de vraag of verschillende betekenissen van een woord in de spelling tot uiting moeten komen, en of elke ‘afleiding’ een spellingsverschil moet veroorzaken; Dit gebruik lijkt de meest willekeurige van de drie hoofdregels, dat ziet hij zelf ook in, maar hij verantwoord zich ook hiervoor vrij uitgebreid. Ik heb ‘tam’ vs. ‘temmen’ al aangehaald. In de andere richting haalt hij ‘arm’ (lichaamsdeel) en ‘arm’ (niet rijk) aan, een woord met totaal onderscheiden verschillen waarbij het compleet absurd zou zijn om om die reden een spellingsverschil te forceren. Hij wijst dat dus ook radicaal af. Zijn probleem is nu dat dat ‘gebruik’ iets heel vaags blijft. Hij probeert het nog als volgt te definiëren: ‘Welbegrepen doch is het gebruik niets anders dan de duidelijke verklaarde wil van het grootste deel, of liever, enkelen uitgezonderd, van de gansche menigte der sprekenden en schrijvenden.’ Kortweg: zoals de meesten het willen, zo is het het beste. Een vrij wankele basis voor een officiële schrijfwijze. Hij dekt zich daar zelfs tegen in, door te stellen dat het iedereen vrij staat om zich tegen het algemene gebruik te verzetten, als men merkt dat de spelling toch niet klopt volgens de uitspraak of de ‘afleiding’.
Uiteindelijk heeft hij het nog even over leenwoorden: ‘Men schrijve de woorden eener tale met die letterteekenen, welke in die taal aangenomen zijn, en tot dezelve behooren.’ Je schrijft ze dus zoals ze in de originele taal geschreven zijn. Deze stelling luidt de intrede in van c, q, x en y in, lettertekens die we voor van oorsprong Nederlandse woorden niet nodig hebben.
Conclusie: Siegenbeek doet zijn uiterste best om een spelling te maken die zowel eenvoudig (en dus makkelijk leerbaar) als duidelijk als consequent is, met respect voor de geschiedenis van de taal. En net vanwege al deze streefdoelen, zet hij ze op de helling. Uitspraak is niet voldoende, want er is geen ene zuivere, beschaafde uitspraak. Met afleiding kan je niet te ver gaan, want dan offer je de duidelijkheid op en loop je het risico lijnrecht tegen ‘uitspraak’ in te gaan. En ‘gebruik’ is zo vaag, en gebaseerd op wat ‘de meerderheid’ ervan denkt, dat je dat nauwelijks als basis voor een eenduidige, consequente spelling kan zien. Ik hoop dat de Tweede afdeling ‘over de geschilpunten in de spelling der Nederduitsche taal’ hier wat helderheid in zal brengen.